Veel beginnende fotografen staan voor de vraag hoe ze dit of dat uitzicht het beste en op de mooiste manier kunnen fotograferen. Bij het werken met licht, scherptediepte, bij het fotograferen bij weinig licht, het fotograferen van bewegende objecten, is het handig om te weten hoe u de belichtingskoppeling correct instelt en welk resultaat u kunt krijgen.
Het is nodig
Camera, lens, statief
instructies:
Stap 1
De term "diafragma" komt van het Griekse woord voor "septum", de andere naam is diafragma. Het diafragma is een speciaal apparaat dat in de lens is ingebouwd om de diameter van het gat te regelen waardoor licht de matrix kan binnendringen. De verhouding van de diameter van de lensopening tot de brandpuntsafstand wordt de lensopeningverhouding genoemd.
Stap 2
F staat voor f-getal, wat het omgekeerde is van de lensopening. Als we F met één stop veranderen, krijgen we een verandering in de diameter van het diafragmagat met 1, 4 keer. En de hoeveelheid licht die op de matrix valt, verandert 2 keer.
Stap 3
Hoe kleiner de opening, hoe dieper de scherptediepte van het afgebeelde gebied, d.w.z. een scherp scherpgesteld gebied rond het onderwerp. U kunt het gewenste diafragma, afhankelijk van het model van de camera, handmatig instellen via het cameramenu door de diafragmaring op de lens of het bedieningswiel op de camerabody te draaien.
Stap 4
Hoe lager het F-getal, hoe groter het diafragma, wat betekent dat de diameter van de lensopening groter wordt en er meer licht de sensor binnenkomt. Het maximale diafragma is f1.4, f2.8, enz. Voor een 50 mm lens is de scherptediepte maximaal bij f22 en bij f1.8 is de scherpte klein. Als u bijvoorbeeld een portret maakt, moet het diafragma worden ingesteld op een kleine f2.8 om een helder gezicht en een onscherpe achtergrond te krijgen. Als het membraan daarentegen wordt vastgeklemd, d.w.z. stel een grotere diafragmawaarde in, dan is het overheersende deel van het frame scherp.
Stap 5
De tijdsduur gedurende welke de lichtstralen de matrix raken, wordt de sluitertijd genoemd. De camerasluiter zorgt ervoor. Diafragma en sluitertijd worden gezamenlijk belichtingspaar genoemd. De toename van de gevoeligheid is omgekeerd evenredig met de blootstelling, d.w.z. als de gevoeligheid wordt verdubbeld, moet ook de belichting worden gehalveerd. Om de sluitertijd te meten worden fracties van een seconde gebruikt: 1/30, 1/60, 1/125 of 1/250 s.
Stap 6
Voor bewegende onderwerpen moet een korte sluitertijd worden gebruikt om wiebelen te voorkomen. Om de benodigde sluitertijd te berekenen, moet je weten bij welke brandpuntsafstand je gaat fotograferen. De lens is bijvoorbeeld 24-105 mm, deze is met de helft verlengd - ongeveer 80 mm. En aangezien de maximale sluitertijd niet meer mag zijn dan een waarde die omgekeerd evenredig is met de brandpuntsafstand, mag de sluitertijd niet langer zijn dan 1/80 s. Korte sluitertijden worden gebruikt om bewegingen te "bevriezen": de vlucht van een vogel, vallende druppels, het rennen van een atleet, enz.
Stap 7
Voor opnamen 's nachts of in de schemering is een lange sluitertijd beter. Het zal helpen om het frame correct bloot te leggen. Bij het fotograferen met lange sluitertijden is de kans groot dat het frame onscherp wordt, in dit geval is het de moeite waard om optische stabilisatie of een statief te gebruiken. Met een dergelijke belichting kunt u interessante scènes opnemen - een "vurig spoor" tijdens avond- en nachtopnamen van bewegende auto's.
Stap 8
Bij het fotograferen van water is de sluitertijd erg belangrijk. Met een korte sluitertijd lijkt het water op glas. Bij het fotograferen van langzame rivieren en beekjes kun je het beste sluitertijden tussen 1/30 s en 1/125 s gebruiken. Haastende beekjes of golven die breken op rotsen moeten worden opgenomen met een korte sluitertijd van 1/1000 s, omdat het zal u toelaten om fijne spatten in detail uit te werken. Voor het fotograferen van fonteinen en watervallen is een lange sluitertijd geschikt - hiermee kunt u de beweging van water overbrengen.